Zware windhozen in 1925 en 1927: Extreem natuurgeweld in de Achterhoek.

Share this:
  • twitter icon
  • facebook icon
10 december 2021

Een van de meest destructieve weersverschijnselen is de tornado. In ons land is voor dit fenomeen de term windhoos gebruikelijker. Een windhoos kenmerkt zich meestal door de trechtervormige slurf die onder de wolkenbasis van zware buien hangt. In de decenniumreeks neemt Jacob Kuiper ons in de derde terugblik mee naar de zware windhozen die plaatsvonden in 1925 en 1927.

Windhozen kunnen grote schade aanrichten. Naast deze zware hozen bestaat ook een veel lichter type hoos. Boven het IJsselmeer, langs de westkust en in het Waddengebied worden die ieder jaar regelmatig gezien en dan aangeduid met de term waterhoos (Engels: waterspout). Dit spout-type hoos kent een andere ontstaansgeschiedenis. Ze ontwikkelen zich in stapelwolken die soms niet eens het buienstadium hebben bereikt. Jaarlijks komen er in ons land vele tientallen van deze lichtere hozen voor. De zware windhozen zijn veel zeldzamer. Als we de statistieken van de laatste 30 jaar bekijken dan komen grote schadebrengende windhozen in Nederland eens per 2 à 3 jaar voor.

Zware hozen ontstaan niet gemakkelijk. Voor het buientype waarin deze hozen zich ontwikkelen, zijn specifieke weersomstandigheden vereist. Ten eerste is een sterk onstabiele atmosfeer nodig. Warme vochtige lucht nabij het aardoppervlak en koude drogere lucht in de hogere luchtlagen kan soms buien vormen die tot 15 kilometer hoogte reiken. Daarnaast moet de windsnelheid (en liefst ook de windrichting) nabij het aardoppervlak sterk verschillen van die op grotere hoogte. Een sterke windtoename met de hoogte en een flinke verandering in windrichting zorgen er voor dat de bui een veel langere levensduur krijgt. De opstijgende lucht aan de voorzijde van de bui blijft dan meestal gescheiden van de daalstroom waarmee neerslag en koude lucht naar beneden storten. Zo’n bui wordt een supercel genoemd.

In de 20e eeuw tellen we 6 windhozen waarbij dodelijke slachtoffers waren te betreuren. Opmerkelijk daarbij is dat twee van die dodelijke tornado’s relatief kort na elkaar ontstonden in vrijwel hetzelfde gebied in de provincie Gelderland. De bekendste is de tornado die op 10 augustus 1925 in het Gelderse stadje Bor­culo een ravage aanrichtte. Nog geen twee jaar later trok een nog iets zwaardere hoos op 1 juni 1927 over de Achterhoek. Die tornado trok een spoor van verwoesting in de omgeving van de dorpen Lichtenvoorde, Lievelde, Eibergen en Neede.

Het centrum van Borculo is verwoest nadat de zware windhoos over het stadje trok. Bron: Spaarnestad-archief, Weer een Eeuw.

KNMI-onderzoek

In Borculo bleef in 1925 vrijwel geen enkele woning gespaard voor het wind­geweld en er vielen 4 doden. Op de mid­dag van die 10e augustus werden opmerkelijke snelheden gemeten met behulp van loodsballonnen, zowel in De Bilt als in het Belgische Ukkel.

Van de zware windhoos zijn meerdere ooggetuigenverslagen opgetekend door de toen­malig KNMI-hoofddi­rec­teur pro­fes­sor Van Everdingen. Hij onderzocht de situatie zeer nauwgezet en legde ver­band tussen het extreme natuurgeweld in de Achter­hoek en de hoge windsnel­heden in de bovenlucht. Voor die tijd was dat een tame­lijk revolutionair idee, omdat nog maar weinig bekend was over het ontstaansmechanisme van windhozen. Het onderzoek van Van Everdingen is door tornado-experts van het National Severe Storms Laboratory (NSSL) in Oklahoma uitgebreid bestudeerd. Zij kwamen tot de conclusie dat de toenmalige KNMI-directeur zijn tijd ver vooruit was. Pas en­kele tien­tallen jaren later werd opnieuw het verband tussen hozen en hoge windsnel­heden in de bovenlucht naar voren ge­bracht.

Het onderzoek dat KNMI-directeur Van Everdingen verrichtte, werd in december 1925 gepubliceerd in Hemel & Dampkring.

Uit het verslag van Van Everdingen blijkt dat hij zich grote moeite getrooste om een zo gedetailleerd mogelijk beeld van de schade te krijgen. Hij bezocht zelf het getroffen gebied en riep de hulp in van veel vrijwillige waarnemers. Ook een oproep in de dagbladen om ooggetuigenverslagen had succes. Daardoor kon uiteindelijk een nauwkeurige kaart (Figuur 2) worden samengesteld met alle getroffen locaties en het schadetype. In België werd nauwelijks schade gerapporteerd, waaruit afgeleid kan worden dat de tornado pas boven Nederlands grondgebied in Noord-Brabant moet zijn ontstaan. Uit Duitsland zijn veel meldingen over grote schade binnengekomen. De totale lengte waarover de hoos actief is geweest, loopt daarmee op tot meer dan 100 kilometer. Het structureel vastleggen van hozen gebeurt in ons land vanaf 1882. De hoos van 10 augustus 1925 is de zwaarste die ons land tot dat moment had meegemaakt. De vermaarde geofysicus en meteoroloog Alfred Wegener had in 1917 een publicatie samengesteld van wind- en waterhozen in Europa. Van Everdingen heeft de lengte van het spoor van de Borculo-tornado vergeleken met de banen uit Wegeners publicatie. Daaruit bleek dat de totale baanlengte van de hoos van 10 augustus 1925 vergelijkbaar was met de vier langste banen van hozen uit Wegeners overzicht.

Een deel van de overzichtskaart laat zien waar de tornado van 10 augustus 1925 schade aanrichtte. Bron: Hemel & Dampkring, december 1925.

EF4 tornado in 1927

Nog geen twee jaar later werd de Achterhoek opnieuw zwaar getroffen. Ditmaal vielen er tien doden, waarvan drie als ge­volg van blikseminslag. El­ders in het land was de aanblik van de lucht zeer dreigend. Ook in De Bilt was dat het geval. In sep­tem­ber 1927 verscheen een ar­ti­kel in het maand­blad De Na­tuur. Professor Van Ever­dingen merkt hierin het volgen­de op: “Evenals toen werd in een groot deel van Nederland de ramp voorafge­gaan door een buitengewoon donkere lucht, waarbij te­ de Bilt een zoo ster­ke wind­stoot voorkwam dat onmid­dellijk de gedach­te aan een moge­lijke herhaling van de Borcu­lo-ramp op­kwam”.

Het spoor van deze hoos lag langs de lijn Lichtenvoorde-Lievelde-Eibergen-Neede. Soms werden over een breedte van 400 tot 500 meter bomen ont­worteld en boerderijen praktisch met de grond gelijkgemaakt. Het on­weerscomplex waarin de hoos of mogelijk meerdere hozen zich ont­wikkelden, trok ook in het oosten van Overijssel en in Duitsland een spoor van vernieling. Uit berichten blijkt dat de schade tot in Mecklenburg vergelijk­baar was met die in Oost-Nederland. Het KNMI ontving over de gebeurtenissen van de 1e juni talrijke beschrijvingen van ooggetuigen. Daaronder was het bericht “van den enormen re­genval in Veenendaal te ongeveer 4 uur, die het water tot in de huizen deed stroomen en op de katoenweverijen en spinne­rijen een paniek veroorzaakte, waarbij vele meisjes flauw vielen, alles in een onheilspellend duister, dat zich in en­kele minuten had verbreid“. Een oogarts uit Rotterdam, Dr. H.K. de Haas was bijzonder geïnteresseerd in het natuurgeweld van hozen. Hij voerde geheel zelfstandig een uitgebreid onderzoek uit naar de banen van de hozen in 1925 en 1927. Uit zijn verslag aan het KNMI blijkt hoe groot de natuurkrach­ten op deze laatste datum soms zijn geweest.

In Neede werd het station zwaar getroffen op 1 juni 1927. Een goederenwagon werd opgetild en 30 meter verplaatst. Bron: Het Leven.

In een boerderij tussen Neede en Eibergen vond hij een spouwmuur waarin oor­spronkelijk 2 ijzeren H-balken waren gemetseld. Toen de hoos het gebouw verwoestte, werden deze 6 meter lange balken over een afstand van 30, respectievelijk 100 meter door de lucht geslingerd. Dr. De Haas becijferde dat hiervoor tenminste een kracht van 2600 N/m2 nodig is geweest. Een ander in het oogspringend voorbeeld van de kracht van deze tornado zien we op het spooremplacement van Neede. Een goederenwagon werd opgetild en stortte ondersteboven 30 meter verder weer neer. Tegenwoordige worden hozen geclassificeerd volgens de Enhanced Fujita (EF) schaal, oorspronkelijk bedacht door de Japanse wetenschapper Ted Fujita. De Borculo-tornado zou klasse EF 3 tot EF4 halen en die in Neede EF4, op een schaal van maximaal 5. Van beide zware windhozen is uitgebreid onderzoek gepubliceerd door het KNMI, onder andere in Hemel & Dampkring. Later in de 20e eeuw zijn ook nog enkele zware windhozen in ons land opgetreden, maar ze overtreffen qua intensiteit de twee exemplaren uit het derde decennium niet.


Terugblik op twaalf decennia onder hemel en dampkringOp 1 september 1901 werd de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (NVWS) opgericht vanuit het idee dat wetenschap toegankelijk moest zijn voor iedereen. In 2021 bestaat de vereniging (inmiddels ‘Koninklijk’) 120 jaar en het is daarmee de oudste populair-wetenschappelijke vereniging in Nederland. Om stil te staan bij deze mijlpaal verschijnt er elke maand een ‘long read’ van bestuurslid Jacob Kuiper, met een terugblik op een markant weer- en/of sterrenkundig verschijnsel uit dat decennium. Deze artikelen worden ook in het maandblad Zenit gepubliceerd, hét maandelijkse magazine voor weer- en sterrenkunde (neem met KNVWS-korting een half jaar het magazine op proef).